stinksprookje

Stink-Sprookje


De zilverreiger ontdoet met sierlijke gekromde hals

in één beweging het landschap van haar loden deken.


We waren eens twee springerige stroompjes

aan elkaar verknocht wrongen ons in jaren tot onverschrokken

diepe rivier vol onverwachte zachte bochten.

Tot deze – plotsklaps opgeschrikt – uiteen spatte en twee

verweesde en gebochelde beekjes naar elk een richting dreven.

Zie ons nu stijfgetrokken

evenwijdig liggen glimmen stinkend

van het stille wachten als metalen linialen.


Een kauw verstoort een roofvogel die net prooi vangt

zo te zien een kiekendief

door hem aangevallen in de rug.

Ik kijk toe bezie verkreukt vanachter treinglas

op reis, ben niet langer op de vlucht.

En recht mijn rug.